De laatste tijd zijn er hier nogal wat eindspelen verschenen en hoewel de moeilijkheidsgraad hierbij verschillend was, zullen ze voor de meeste schakers toch redelijk te volgen zijn geweest.
Dat deed me denken aan een al wat ouder artikel van Tim Krabbé, waarbij hij het over het eindspel van koning met toren en paard tegen een koning met twee paarden heeft. Dit eindspel blijkt in 76 % van de gevallen gewonnen te zijn voor de speler met de toren zoals uitgezocht is door Ken Thompson. Tim Krabbé beschrijft in dit artikel een mat in 262. Dat is dus een geforceerd mat, wat bij het beste tegenspel 262 zetten in beslag neemt.
Het intrigerende aan dit beschreven eindspel is dat er geen logica in valt te ontdekken, terwijl alle zetten perfect zijn. Op iedere perfecte zet die het mat een zet dichterbij brengt volgt immers steeds een zet die er voor zorgt dat het mat ook niet dichterbij komt dan absoluut noodzakelijk is. Het is dus inderdaad alsof je als gewone sterveling naar een schaakpartij tussen goden zit te kijken.
Maar ook dat is weer onlogisch. Zo'n partij zou nooit gespeeld worden. Zwart zou in die situatie gewoon opgeven omdat het mat in 262 was.
Iets soortgelijks zie je ook gebeuren bij sterke schakers. Hoe sterker de schaker hoe sneller hij opgeeft. Het gebeurt dan ook zelden dat een grootmeesterpartij met mat eindigt. En als beginnende schaker is van zo'n partij soms ook niets te volgen. Over het algemeen valt dan ook het meest te leren van partijen tussen spelers die net iets sterker zijn dan jezelf. En van je eigen partijen natuurlijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten